oefenplezier

Werkwoorden in de verleden tijd.

wwschema

Al deze zinnen staan in de verleden tijd!

De regen onze fietstocht. (hinderen)
De kindjes op het podium. (dansen)
Gisteren mama mijn haar. (knippen)
Hij was blij met de kaartjes. (bestellen)
Mama vorige week met mijn leerkracht. (praten)
De man het vogeltje. (redden)
Ik had het hem . (beloven)
Oma en opa de taart in zes stukken. (verdelen)
De bewoners direct naar buiten. (vluchten)
Het jongetje begon te huilen. (schrikken)
Ze vorig jaar dit fietspad. (verbreden)
De gitarist een prachtig nummer. (spelen)
Hij tegen de wind in. (fietsen)
Wij hebben in de Ardennen veel . (wandelen)
De agent mij om te stoppen. (verplichten)