oefenplezier

Werkwoorden in de verleden tijd.

wwschema

Al deze zinnen staan in de verleden tijd!

De regen met bakken uit de lucht. (vallen)
Dieter werd tijdens het winkelen . (bestelen)
De soldaten de macht. (grijpen)
We weggevoerd. (worden)
De dieren worden naar het asiel gebracht. (vinden)
Buurjongen Bert zijn nieuwe fiets. (verkopen)
Onze ploeg uit drie jongens en drie meisjes. (bestaan)
De zieken veel pijn. (lijden)
Jullie mij toch niet van vals spelen? (verdenken)
Zij snel van haar ziekte. (genezen)
De opstandelingen werden . (opsluiten)
De dokter de gewonde kinderen. (helpen)
Mayté en Samira het fruit in stukjes. (snijden)
De lichten in onze ogen. (schijnen)
Het schip in de storm. (vergaan)