oefenplezier

Werkwoorden in de verleden tijd.

wwschema

Al deze zinnen staan in de verleden tijd!

De radio de hele dag spelen. (blijven)
Dat plantje een lange tijd. (bloeien)
Wij fruitstap. (drinken)
Hij de stoel terug op zijn plaats. (zetten)
Merel langs de Schelde. (fietsen)
Wij met de dobbelsteen. (gooien)
Zus het om te gehoorzamen. (vertikken)
De buren een souvenir mee uit Zwitersland. (brengen)
De kinderen het woord verkeerd. (spellen)
De grootouders erop los. (praten)
Ik weinig last van die beet. (ondervinden)
Die twee mijn huiswerk. (verfrommelen)
De dokter mijn keel. (onderzoeken)
Wij boven de zee. (vliegen)
De toren uit duizend stukjes. (bestaan)